Oktoberliedje

 

Oktober kromt haar hoge rug

en strekt haar zompig blauwe armen

nog even voor de schone strijd

tussen het ritselende loof begint.

 

Vanuit de kruin van bonte populieren

schuifelen hier droog en ratelend

de bladeren hun laatste aria,

hun traag en treurend najaarslied.

 

De Wase akkers snakken rusteloos

en bol en bruin als boerenbrood

naar ’t lang verwachte hemelvocht.

 

Daar in de brede, lange schaduwen

op de nog zomergroene wei

herkauwt benedendijks het vee,

terwijl het versgeploegde veld

nog nablinkt van het ochtendgrijs.

 

Het bronzen licht omlijst de kreken

waar alle leven nog voor even

verpoost onder aloude westenwind,

onder de welgezinde stralen

van ’t zomertje van Sint-Michiel.

 

Hier kan een mens nog dromend denken,

zijn fraaie, stille wegen gaan.

Hier kan hij altijd weer zijn heimwee,

zijn angst, zijn zorgen en verlangens,

en ook zichzelf proberen te verstaan.

 

© Paul Vereecken, oktober 2023

Werk van Aleydis De Bock

werk van Aleydis De Bock

werk van Hugo De Bodt

Waasland '22

Ik wil je wel vertellen

van dit land met duizend dorpen,

van de vlakten der rivieren,

van de akkers en de dieren.

Ik wil je wel vertellen

van het Waasland, van zijn steden

met hun mooi maar zwaar verleden,

van de vriendschap, van het heden.

Dat wil ik je wel vertellen kind,

dat de stralen van de winterzon

en de eerste luwe lentewind

ons vertellen hoe het ooit begon.

Ik wil je wel vertellen

van een jeugd langs groene dreven

met daarin de droom verweven

van een vrij, zelfstandig leven.

Ik wil je wel vertellen

van de wijsheid van de ouden

die een toekomst voor ons bouwden

met een blik die nooit benauwde.

Dat wil ik je wel vertellen, kind,

dat de koude van een najaarsnacht,

zijn betoverende kleurenpracht

ons vertellen hoe het ooit begon.

Ik wil je wel vertellen

van de bolle groene velden,

van de broosheid van de woorden

in de dorpen in het noorden.

Ik wil je wel vertellen

van de klaarheid van de morgen,

van de eigenheid van dorpen,

van het werken, van het zorgen.

Dat wil ik je wel vertellen, kind,

dat dit Vlaanderen zijn mensen bindt

en ook na een bange winternacht

elke tochtgenoot oprecht verwacht.

Dat wil ik je wel vertellen, vriend,

hoe gastvrijheid hier zijn naam verdient,

met de mens die langs het wuivend riet

voor elk ander mens een toekomst ziet.

©Paul Vereecken, 11 juli 2022

(tekst zoekt melodie, mail dijk10@skynet.be)

 

 

Vossen

 

Ik ken de dijken en de dreven,

de polders van het oude land.

Ik kleed me in de sluwe kleuren

van zon en wind en zomerzand

 

Mijn blik is waakzaam in de nacht.

Ik sluip langsheen de hoge bomen,

de oren spits, de spieren strak.

En achter stille polderstallen

vind ik de prooi die ik verwacht.

 

Ik ken de dijken en de dreven.

De resten van een volks verhaal

brengen legendes hier tot leven.

Het vlees is mals en dampend warm

bevlekt het bloed mijn witte hals.

Het avondmaal blijkt mee te vallen.

 

Het land spreekt hier in vossentaal.

Mijn vacht is roest, mijn sluipen stil,

onzichtbaar is mijn nachtelijk spoor.

Als straks de mens weer werken wil

slaap ik de nieuwe dag wel door.

                                                                                

Werk van Maria Caluwé

    beeld Niko Van Stichel, Saleghemdijk Meerdonk

 

Echo

 

Ik ben de poort van heden naar verleden

en draag de eigenheid als last en lust.

De dijken die al zo lang waken,

vertellen mijn verhaal aan al wie

water, riet en boom passeert.

 

Weerspiegeld in de kreken,

hertaald door menig populier,

klinkt hier de echo van de velden.

Zij schreeuwen de bedreiging uit.

 

De stad die uit haar voegen barst

bekruipt ons schone, vlakke land.

Ginds glijdt al aan de horizon

een logge stalen doos voorbij…

 

Hier rijzen bomen hoog ten hemel

en vinden fietsers koel soelaas.

Hier kunnen akkers, dijken, kreken

nog ruiken naar de smaak van Waas.

 

Je kan hier licht en adem vinden,

weer kind zijn, fel en onbedreigd,

genieten van de hoge winden…

totdat de laatste merel zwijgt.

 

Geheimpje

Achter de bont en

blauwe onweerswolken

die snel als bliksem

bruisend kolken

liggen de wijde

lentegroene dalen…

 

‘t Is daar waar oude, broze dichters

           altijd weer inspiratie halen.            

 

 

Donderdag. Wit.

 

Dit is nog geen verrijzen, nee.

Dit is het wassen van het licht

dat opstaat met de zon

en alle kou en rouw verjaagt,

de warmte welkom heet

en stralend wit de lente viert.

 

Die dan, vanuit de bloesembotten,

de kaarsen aan de hoge kerselaar,

gretig de gloed verspreidt

met fabuleuze fakkels:

een bruidsstoet in april.

 

Dit is nog geen verrijzen, nee.

Dit is één fonkelend verlangen

dat dapper zich een uitweg zoekt,

met blozend liefelijke wangen

langsheen de tinten van de tijd.

 

Dit is de jongen van weleer

die pront ontwaakt,

zijn korte broek opduikt en

kleur na kleur en keer op keer

het pad opgaat langs bonte,

felle, lumineuze velden.

 

Dit is nog géén verrijzen, nee.

Dit is het feest van ’t vlakke land

dat altijd weer het leven viert

en stralend elk van ons pleziert

onder de hemel van april.

De lente draagt een zonnebril.