Ossaert in Meerdonk

 

Een lokale kwelgeest of watergeest, Osschaert genaamd, was een afgezant van de duivel. Hij doemde regelmatig op in sterke verhalen, in afgelegen, donkere gebieden in Oost- en West- Vlaanderen, zelfs tot in Zeeuws-Vlaanderen. Wie zich rond middernacht in de buurt waagde, werd door Osschaert (Ossaert) besprongen of bereden, tot aan de volgende ochtend! Over deze verschrikkelijke kwelduivel werden verhalen verteld in talloze dorpen.  Zonderlinge figuren of stille eenzaten werden in de volksmond snel met de naam “Ossaert” bedacht. De legende  werd verteld in oneindig veel varianten, tijdens het tweede  van de 19de eeuw en ook nog begin 20ste eeuw.  Na de Eerste Wereldoorlog, met de toenemende industrialisering en de komst van betere straatverlichting, verdween Ossaert, ook wel de ‘kwade hand’ genoemd, stilaan uit de belangstelling én uit de vertelsels.

Ook in Meerdonk werd hij regelmatig gesignaleerd.  In het boek ‘Sekere Partije hoogh landt, Meerdonck genaemt’ (E.H. Leo Vercruyssen, 1978, toenmalig pastoor, van Meerdonk) worden een aantal getuigenissen, verhalen, plaatsen en personen genoemd die iets te maken zouden hebben met de plaatselijke Ossaertlegendes.  Het verhaal dat hieronder volgt is recent, maar gesitueerd in de bekende gehuchten van het dorp en vrij gebaseerd op allerlei kenmerken van den Ossaert, kenmerken die we regelmatig terugvinden in de vele versies van deze sagen. De kinderversie van het verhaal werd verteld tijdens de Halloweentocht 2018, georganiseerd door de plaatselijke Gezinsbond i.s.m. de KVLV en carnavalgroep Undergrounds (figuratie tijdens de tocht). We hopen dat de Ossaertverhalen hierdoor weer onder de aandacht komen van jong en oud. Tot op een volgende halloweenavond?

Paul Vereecken

Het verhaal in 't Mjeirdonks:  https://studio.youtube.com/video/-W5axGY6i3E/edit 

Ossaert in Meerdonk, oktober 2018

 

We zijn in het jaar 1918… 100 jaar geleden. In Meerdonk staat een kleine kerk en in de huizen rondom wonen enkele honderden Meerdonkenaars.  Ze noemen de Meerdonkenaars ook wel eens de “Stuifbollen”.  Waarom?

Wel, omdat in die tijd maar enkele straten in ons dorp aangelegd waren met kasseien.  Beton en asfalt werd hier nog niet gebruikt.  In de kleine straten, op de kerkwegels en wegelakkers die nu helaas verdwenen zijn en bovenop de grote dijken lag enkel zand, veel zand.  En wanneer de westenwind hard waaide, kon het hier behoorlijk stuiven… Je zag niets omdat het zand overal was en je hoofd, handen en kleren bedekte. En zo werden wij Stuifbollen genoemd, zegt de legende.

Nee, de waarheid is volgens bepaalde wetenschappers dat Meerdonk in de 16de eeuw geteisterd werd door een hardnekkige ziekte waardoor vele inwoners hun haar verloren… ze werden dus letterlijk stuifbollen!

De meeste mensen van Meerdonk waren boeren, die dag in dag uit, winter en zomer, hard moesten werken op hun kleine boerderijtjes, om ervoor te zorgen dat hun kinderen (gemiddeld 7 kinderen of meer per gezin!) kleren en eten hadden.

Straatlichten, kleine lampjes aan donkere houten palen,  waren er ook, maar dan alleen in het dorp.  Daarbuiten was het in de herfst en de winter pikkedonker.  En als het ’s winters snel donker was, sloten de mensen de luiken (de blaffeturen) van hun huis en warmden ze zich aan de Leuvense stoof.  Omdat er toen weinig werk op het land was werd het in de warme keuken soms best gezellig. Er was nog lang geen televisie en er werd amper gelezen. Omdat de meeste boerenkinderen alleen maar in de winters af en toe naar school gingen (vanaf de eerste lentedagen moesten ze helpen op het land) konden er heel wat mensen niet lezen.  Het was op zulke dagen dat de volwassenen en ouderen, als ze niet aan het kaarten sloegen,  rond de kachel verhalen vertelden. Spannende, geheimzinnige en bloedstollende verhalen.

Eén van die gezinnen was het gezin van mijn betovergrootvader, de vader van mijn overgrootvader dus.  Hij woonde op een boerderij waar nu het Panneweel is, het huis van Natuurpunt. Hij vertelde zijn familieleden het vreselijke verhaal van den Ossaert… Het gebeurde volgens de overlevering op 29 oktober van het jaar 1918, 100 jaar geleden vandaag!

Ossaert was een geest, een lelijk wezen met wolvenhaar, een gekromde rug en knokige vingers met héél lange nagels.  Hij woonde ergens  onder de donkere dijken van de Konijnenpijpen, langsheen de Geule en in de talrijke sloten langs de winderige dreven vol stuivend zand. Hij was ook al gesignaleerd tussen de Bloempot en het Zwaantje, in Verrebroek. Niemand had hem ooit echt gezien, maar vele mensen, mannen vooral,  hadden hem al gehoord, geroken en gevoeld. 

Ossaert lag tijdens donkere nachten, vooral als de wolken de maan bedekten, op de loer. Hij lag springensklaar te wachten op een kans. En wanneer er laat op de avond of diep in de nacht een voorbijganger passeerde, dikwijls een man die veel gedronken had in een café op de Kemphoek en in het holst van de nacht naar huis waggelde, dan greep Ossaert zijn kans. Hij had zich, op die donkere maandagavond eind oktober, schuil gehouden in de kleine tunnel onder de Krekeldijk, een tunnel die om één of andere duivelse reden altijd droog stond hoewel de beken er rond vol water stonden! Hij voelde zich er thuis, te midden van  spinnenwebben, ratten en muizen en padden vol wratten met ogen als kogels. Hij had bijzonder grote, spitse oren en wist al snel dat hij een slachtoffer gevonden had. Tijd voor actie…

Hij sprong razendsnel op de rug van de arme man en kneep zich daar vast met zijn knokige, lange vingers en vlijmscherpe nagels. Hij kneep de keel van de man half dicht en drukte zijn puntige knieën in de zijde van de arme kerel. Hij bespuwde diens hoofd en zijn nek en joeg hem voort, dijk op, dijk af, de boomgaarden in, de bietenvelden door, de hele nacht lang. Want als Ossaert eenmaal iemand besprongen had, liet hij die zolang het donker was niet meer los. Hij schaterde het uit en gilde luid. De lucht uit zijn bijna tandeloze mond stonk zoals een beerput. De brave kerel, die ondertussen helemaal nuchter was, was gedoemd om Ossaert vele uren verder te dragen, tot de grauwe ochtend.  Tenzij…  ‘Ossaert had maar van één ding schrik’ vertelde mijn betovergrootvader!

De gruwelijke plaaggeest, gekend in heel het Waasland,  stuurde de man verder, hij woog steeds zwaarder.  Zijn adem rook naar vuur en rotte eieren. De man, wiens naam wij hier nooit mogen noemen, voelde zijn hart tot in zijn keel bonken. Door de modderige karrensporen op de dijk strompelde hij zwaar zuchtend verder. Zijn knieën knikten en op zijn rood aangelopen, uitgeputte gezicht stond de doodsangst te lezen. 

Maar… doorheen de grauwe mist zag hij honderd meter verder een lichtje branden.  Dat moest het café van Mie Pen zijn! Dat café lag waar nu de hoek is van de Lange Meersstraat en de Krekeldijk. Er was dus nog volk op dit late uur! Hij probeerde, onlangs de snijdende pijn, zo snel mogelijk richting Mie Pen te stappen. Ossaert trachtte hem richting Saleghemdijk en zo naar  de Turkeyenstraat op te sturen.

Dat gehucht van Sint-Gillis heette vroeger “den Broesten” en daar huisden nog meer  plaag- en watergeesten.  Hun stekelige pels was rood-roest met groene plekken en ze hadden met elkaar een duister verbond gesloten, een soort coalitie eigenlijk.

Maar onze man, hoopvol door het zien van de staminee ,  hield dapper vol. Ze bereikten vechtend en strompelend de achterdeur van het café.

Mie Pen, die glazen stond te spoelen, hoorde het gerucht daarbuiten en lichtte met haar lantaarn door het raam. Het was verschrikkelijk wat ze zag!  Maar Mie had al voor hetere vuren gestaan en ze wist wat te doen! Ze stapte kordaat naar de kachel, maakte snel een kruisteken en greep daar 2 stoofhaken vast.   Ze hield de haken ver voor zich uit in de vorm van een kruis en stapte dapper naar de achterdeur. Ze schopte met haar klompen de deur open. Het felle licht uit het café overviel Ossaert en zijn arme, wankelende slachtoffer… De paar klanten uit het café sloegen een kruisteken en hielden ook hun armen gekruist omhoog.

Ze schopte met haar klompen de deur open.  Het felle licht uit het café overviel Ossaert en zijn arme, wankelende slachtoffer… De paar klanten uit het café sloegen een kruisteken en hielden ook hun armen gekruist omhoog.

Met een kreet die door merg en been ging moest Ossaert de man lossen. Kruisen en kruistekens waren het enige waar deze duivelse figuur bang van was. Hij verdween, met bloeddoorlopen ogen, vliegensvlug naar de Lage Straat en verschuilde zich tussen de bomen van de dijk achter de Pannekeetstraat.  Hij vloog, zo zeggen de oudere mensen van Meerdonk nog steeds, langsheen café de Groenen Boomgaard, waar de bazin na een drukke maandag net aan het opruimen was en van het verschieten een volle bak pils op haar tenen liet vallen. Ondanks het grote gewicht van de bak bier had ze niets gebroken, zo zegt de legende. En den bak bier had ook niets…  Ossaerts ijzingwekkende lach werd later die nacht nog gehoord op de Bloempot en langsheen de wegen die naar Verrebroek leidden, de Moering- en de Borringstraat… Het gezegde “Ik zal ou eens door de burring lieën” stamt uit die tijd en werd of wordt gebruikt bij het kaarten. Het betekent dat ze iemand misleiden tijdens het bieën of wiezen. Vraag dat maar aan Yvonne van de Glattes.

De man die door Ossaert besprongen werd, was erg toegetakeld, maar tegen de lente kon hij alweer werken op het veld.  Hij ging nog af en toe terug naar de café van Mie Pen, die hem het leven gered had.  Hij dronk er graag een biertje met de andere gasten en speelde mee met de kaarten. Maar… telkens als het donker werd haastte hij zich naar huis.  De schrik voor Ossaert bleef hem zijn hele leven bij, zo zegt men.

En als het in de winter stormt en waait, hoor je soms boven al dat lawaai heen de stem van den Ossaert, die de mensen bespringt en luid roept: “Loat gerust wa nie van ou is!”

© Paul Vereecken, 18 oktober 2018.

Deze vertelling is fictie.  Alle gelijkenis met bepaalde personages is louter toevallig.